Reactie op modelbestek van KNV en CROW

KNV heeft samen met o.a. CROW KPV het initiatief genomen om een modelbestek voor het aanbesteden van het doelgroepenvervoer op te stellen. Dit als reactie op de “race to the bottum” zoals KNV de ontwikkelingen in de branche regelmatig kenschetst. Met het modelbestek vraagt KNV meer aandacht voor de kwaliteit van het vervoer. Terecht wanneer je ziet dat de bodem in de branche eigenlijk al enige jaren geleden is bereikt. Tenminste: voor de vervoerders. Landelijke scoort het vervoer gemiddeld een kleine 7 in KTO’s. Vooralsnog lijken gemeenten daar tevreden mee, dus in hoeverre de noodzaak die de branche voelt gedeeld wordt door de gemeenten blijft de vraag.

In het modelbestek is veel aandacht besteed aan het uitvragen, beoordelen, waarderen en handhaven van de kwaliteit van het vervoer. Centraal staan de Gunnen-Op-Waarde-Systematiek (GOW) en bijvoorbeeld jaarlijkse KTO’s door de opdrachtgever. Het programma van eisen is daarnaast voorzien van goede en praktische handvatten voor contractmanagement. Op deze punten zet het modelbestek een goede standaard neer. Maar….

Wanneer de focus van het vervoer wordt verlegd naar de kwaliteit van het vervoer, dan zullen de kosten gaan stijgen. Dat is ook logisch, want met “the bottum” die KNV bedoelt, wordt (tenminste ook) de financiële bodem van de branche bedoeld. Een gezonde branche vraagt om meer geld dan dat er nu door de opdrachtgevers wordt betaald. Streven van KNV is om een beter en ook beter betaald vervoersproduct in de markt te zetten. Je mag van een branchevereniging niet anders verwachten.

De techniek die KNV hier voor kiest in het modelbestek roept wel een aantal vragen op. Het is in het modelbestek namelijk aan de opdrachtgever om een minimum- en een plafondprijs te bepalen en tariefstaffels te geven voor wanneer volumes veranderen. Daarmee wordt van opdrachtgevers een gedetailleerde kennis van de prijsvorming in de branche gevraagd. Kennis die voorheen vooral het speelveld en de verantwoordelijkheid van de markt zelf was.

Deze lijn wordt doorgetrokken in de GOW-systematiek. Hierin moet de opdrachtgever vooraf een prijs (waarde) toekennen aan verschillende kwaliteitsonderdelen. Dat is voor bekende kwaliteitsonderdelen al geen sinecure, maar hoe waardeert men iets wat men niet kent? En wat betekent dat dan voor het innoverend vermogen van de branche?

Vertaling die opdrachtgevers mogelijk gaan geven aan de systematiek is dat ze een minimumtarief opnemen in hun bestek dat is gebaseerd op “de” kostprijs voor het vervoer zoals dat is beschreven in de bestek-eisen. Dat is immers de minimumvariant die de opdrachtgever wil inkopen. Vervolgens moeten de kwaliteitswensen zo gewaardeerd worden dat ze (iets) meer opleveren voor de vervoerder dan ze kosten. Daarmee daag je de vervoerders uit om te concurreren op de (prijs van) kwaliteit en wordt de vraag wat kwaliteit mag kosten heel expliciet gemaakt. De systematiek heet niet voor niets gunnen op waarde.

De risico’s in dit systeem hangen heel nadrukkelijk samen met het juist berekenen van het minimumtarief en het op de juiste (financiële) waarde inschatten van de kwaliteitsonderdelen. Alleen wanneer je dit exact goed doet, zal er echt sprake zijn van concurrentie op kwaliteit. Zit je er als opdrachtgever (net) naast, dan zal de variant die het meeste oplevert (in €) direct worden herkend door de inschrijvers, levert iedereen dezelfde kwaliteit (op schrift) en concurreert iedereen weer vrolijk verder op de prijs.

Daarnaast past het (in mijn ogen) niet bij de rol van opdrachtgever om prijs en kwaliteit te dicteren tot op het niveau waarop de systematiek in het modelbestek dat vraagt. Vraag die opkomt is wat er over blijft van de marktwerking in deze branche wanneer opdrachtgevers deze rol opnemen. Met andere woorden: Als het aan de opdrachtgever is om tot in detail de prijs, de kwaliteit en de innovatie te bepalen, welke rol heeft de “markt” dan nog? Ik denk dat de FNV in de systematiek van het modelbestek extra argumenten vindt voor hun pleidooi om het vervoer, net als de schoonmaak, onder de vleugels van de gemeente te brengen.

Samengevat is het modelbestek een hoog nodige en terechte poging van KNV-Taxi om de branche een duw in de goede richting te geven. Het is een heel goed middel om de discussie over de kwaliteit van het vervoer te voeren, geeft het goede handvatten om die kwaliteit op een hoger niveau te brengen en het vraagt terecht de nodige aandacht voor het contractmanagement in het doelgroepenvervoer. Daar staat tegenover dat de opdrachtgevers van het vervoer een rol wordt toebedeeld die niet aansluit bij de “normale” verhoudingen die je verwacht in een open mededingingseconomie. Hoe krijg je opdrachtgevers zo ver die rol te pakken wanneer zij het probleem van de branche niet of op zijn minst veel minder voelen dan de branche zelf?

KNV-Taxi doet er in mijn ogen goed aan om de pijlen veel meer te richten op de lokale politiek (dus niet Den Haag) en lokale colleges en raden rechtstreek, direct en onderbouwd aan te spreken op de publicatie van bestekken die de “race to the bottum” steeds maar verder aanjagen. Kijk bijvoorbeeld eens naar het bestek dat de gemeente Amersfoort recent heeft gepubliceerd voor het leerlingenvervoer. Moet een branchevereniging daar niet tegen optreden? Wellicht dat de sense of urgency die de branche al jaren ervaart, dan ook beter gehoord en begrepen wordt door de opdrachtgevers.